Saturday, March 05, 2005

KRL IN 2002

Thema
“Samen op weg
durven gaan"
Ontmoetingsdag , op 21 november
Inleiding …………………………………………………………….
Inleiding van broeder Albert Ketelaars …………………………….
Inleiding van zuster Melanie Giniyati ……………………………..
Samenvatting van reacties uit de gespreksgroepen ………………..
Reactie van professor Rogier van Rossum ………………………..
Verslag van het plenaire gesprek ………………………………….
De vieringen ………………………………………………………
Deelnemerslijst ……………………………………………………


Inleiding
Op 21 november 2002 werd in Breda, in het klooster van de zusters Franciscanessen van de Heilige Elisabeth, de derde landelijke ontmoetingsdag gehouden voor buitenlandse religieuzen die in Nederland wonen en werken. Terugkijkend op de drie bijeenkomsten is het niet moeilijk een ontwikkeling te ontdekken, die gaat in de richting van steeds meer dialoog tussen buitenlandse en Nederlandse religieuzen.

De eerste bijeenkomst in Utrecht in 2000, was vooral bedoeld als ontmoetingsdag voor de buitenlandse religieuzen zelf. Maar toen al klonk de roep tot dialoog met de Nederlandse medezusters en –broeders. Tijdens de tweede bijeenkomst in november 2001 waren daarom ook Nederlandse religieuzen uitgenodigd. Het thema was ‘Thuis raken in Nederland’. Buitenlandse religieuzen en Nederlandse missionarissen wisselden daarbij ervaringen uit over hoe je thuis kan raken in een vreemd land. Al pratende over het thema ‘integratie’ werd toen geconstateerd dat integratie geen proces mag zijn dat maar van één kant komt, namelijk van de nieuwkomers. Alleen als beide kanten bereid zijn om een proces aan te gaan met elkaar waarin beiden veranderen, kan de komst van buitenlanders vruchtbaar zijn. Daarom, zo werd gezegd, is een dialoog tussen Nederlandse en buitenlandse religieuzen broodnodig.

Die dialoog werd in november 2002 voortgezet en geïntensiveerd. In breed verband werd uitgebreid gesproken over de internationalisering van ordes en congregaties. Thema van de dag was: “Samen op weg durven gaan”. De dag ging over de uitdagingen en kansen van de internationalisering van religieuze instituten in Nederland. Er namen zo’n zeventig religieuzen deel aan het gesprek, iets meer buitenlanders dan Nederlanders. Er waren voornamelijk leden aanwezig van actieve ordes en congregaties, maar er was ook een Benedictijner abt. Sommige van de religieuze instituten die werden vertegenwoordigd zijn vanaf hun oprichting internationaal, andere zijn pas later in hun geschiedenis geïnternationaliseerd.

Tijdens de bijeenkomst gingen de deelnemers moeilijke vragen niet uit de weg. Welke zin heeft het om buitenlandse religieuzen naar Nederland te halen? Wat beoogt men ermee? Wat is de meerwaarde van hun aanwezigheid? Hoe kan het integratie-proces zo worden begeleid dat het vruchtbaar en zinvol is: voor de betrokken religieuzen, voor de congregatie in Nederland, voor de Nederlandse kerk en samenleving?

Dit soort vragen zijn in de multiculturele samenleving van Nederland zeer actueel. In feite spelen binnen de religieuze instituten, op kleine schaal weliswaar, gelijksoortige processen als binnen de Nederlandse samenleving. Het experiment van religieuzen om internationale communauteiten op te richten kan misschien ook anderen in de samenleving iets leren over integratie-processen en wederzijdse verrijking.

Daarnaast is er ook een internationalisering op gang binnen de Nederlandse kerkprovincie. Door een aantal bisdommen en katholieke stichtingen worden er initiatieven ondernomen om buitenlandse priesters en religieuzen naar Nederland te halen. In alle bescheidenheid die de religieuzen eigen is, meent het CMBR dat hier veel te leren valt van de religieuzen die al vele jaren internationaal bezig zijn. De bijeenkomst op 21 november was ook bedoeld om als religieuzen een poging te doen meer helderheid te verkrijgen over de pro’s en contra’s van internationalisering. Niet alleen om dit proces in eigen kringen beter kunnen begrijpen en begeleiden. Maar ook om zo met de ervaringen en inzichten die men heeft opgedaan het gesprek aan te gaan met instanties binnen de Nederlandse kerk en samenleving die te maken hebben met vormen van internationalisering.

Het is goed om te vermelden dat deze bijeenkomsten van ‘Kleurrijk Religieus Leven’ inmiddels echt een zaak geworden zijn van de buitenlandse religieuzen zélf. De eerste keer in Utrecht was de bijeenkomst georganiseerd vóór de buitenlandse religieuzen. Er hadden wel gesprekken plaatsgevonden mét hen ter voorbereiding, maar de uiteindelijke organisatie vond plaats door CMBR zelf. De tweede bijeenkomst was voorbereid door een voorbereidingsgroep waar buitenlandse religieuzen zelf aan deelnamen. Diezelfde voorbereidingsgroep heeft de laatste bijeenkomst voorbereid, zowel praktisch als inhoudelijk.

Bij deze wil het CMBR een speciaal woord van dank richten tot de leden van deze groep: zr. Mariani Made, zr. Maria Lourdes Santos, zr. Melina Polo, zr. Gerda van Gogh en p. Piet Giesen. Er is met veel enthousiasme en creativiteit gewerkt binnen deze groep. Het CMBR is verheugd dat het deze bijeenkomsten ‘Kleurrijk Religieus Leven’ kan en mag faciliteren.

Gerard Moorman
secretaris CMBR


Inleiding van broeder Albert Ketelaars
Broeder Alert Ketelaars is generale overste van de congregatie van de Broeders van Maastricht (FIC). In zijn toespraak lichtte hij de geschiedenis toe van het proces van internationalisering binnen zijn congregatie. Tevens gaf hij aan wat men binnen zijn congregatie al gaande heeft geleerd tijdens dit proces.

1. Inleiding.
Ik ben blij met de mogelijkheid om iets te vertellen over internationalisering binnen de congregatie van de Broeders van Maastricht. Ik zal in het kort de geschiedenis schetsen van dat proces binnen mijn congregatie. Daarna zal ik me concentreren op de specifieke vragen die spelen binnen de Nederlandse context.

2. Geschiedenis van de internationalisering bij de Broeders van Maastricht.
Ik wil benadrukken dat er binnen mijn congregatie, evenals binnen de meeste congregaties, geen sprake is geweest van een doelbewust proces van internationalisering. Het is ons min of meer overkomen, zonder dat het van begin af aan nu duidelijk was gepland.
Pas in 1920 vertrokken we naar Indonesië, waar zich al vrij gauw autochtone jonge mannen aandienden die ‘broeder’ wilden worden. Aanvankelijk werden deze naar Nederland gestuurd voor hun vorming, waarna zij terugkeerden en werden geïntegreerd in de Indonesische situatie. Al gauw werd de vorming ter plekke gedaan, hoewel deze nog steeds sterk het model bleef volgen dat in Nederland gangbaar was, wat betreft dagindeling en inhoudelijke thema’s.
In het begin van de jaren ’50 vertrokken we naar Chili en aan het eind van de jaren ’50 naar Malawi, Sierra Leone en Pakistan. We gingen steeds met een apostolische opdracht: lokale kerken hadden onze ondersteuning gevraagd op het vlak van onderwijs.
In het midden van de jaren ’60 gingen we naar Ghana. Ons doel daar was heel anders: het stichten van autochtoon religieus leven van leken in dit gebied. Een reeds bestaande autochtone congregatie werd door ons opgenomen in de onze. Het uitgangspunt was dus heel anders en dat heeft steeds een heel belangrijke rol gespeeld bij onze groei en aanwezigheid in Ghana, ook al zijn er een groot aantal apostolische activiteiten opgezet.
Dit alles heeft geleid tot een proces van internationalisering. Het was nodig om onszelf als congregatie te beraden. Hoe gaan we hiermee om? Dit gebeurde op twee niveaus:

a. Het locale niveau:
Nederlandse missionarissen, en later ook Indonesische en Ghanese, vestigden zich temidden van locale bevolkingen en locale leden van de congregatie. Dankzij deze interactie kwam een proces van inculturatie en internationalisering op gang. Dit proces gaat op sommige plekken nog door, terwijl het op andere plekken de fase is ingegaan van volledige indigenisatie. Vaak leidde dit proces tot spanningen, misverstanden, etc. Het is, kortom, een pijnlijk groeiproces.
Enkele aandachtspunten:
- Het invoegen van missie in de locale kerk en gemeenschap.
- Het bewust stimuleren dat autochtone leden verantwoordelijkheid aanvaarden. Hindernissen identificeren die sommige structuren kunnen vormen. Wanneer komt het moment voor de ‘missionaire’ leden om een stap terug te doen?
b. Op congregationeel niveau:
Hoe bevorderen we dat autochtone broeders deelnemen aan het bestuur van de congregatie in haar geheel? In het begin was dit voor ons geen al te groot probleem toen het ging om een of twee Indonesische broeders, die bovendien zo waren opgeleid dat ze Nederlands verstonden en spraken. De echte problemen ontstonden toen niet-Nederlandstaligen ten tonele verschenen. Dat gebeurde voor het eerst tijdens het Algemeen Kapittel van 1976. Het gebruik van taal is waarschijnlijk een goede barometer van hoe het proces verloopt en zich ontwikkelt binnen een congregatie, net zoals de aanvaarding van verantwoordelijke functies binnen de congregatie dat is. Met dit in het achterhoofd is het misschien interessant om te weten dat Engels momenteel de tweede taal is voor alle leden. Het is goed om aandacht te besteden aan ge-internationaliseerde structuren. Binnen mijn congregatie hebben we een IFCC en een MPS. Een ander aandachtspunt zijn cursussen die op congregationeel niveau moeten worden georganiseerd. De vraag daarbij is wie deze moet organiseren.

3. Ideeën over de situatie in Nederland.
Wanneer we het hebben over buitenlandse religieuzen die naar Nederland komen, moeten we denk ik leren van de ervaringen van Nederlandse missionarissen toen zij Nederland verlieten om naar andere landen te gaan. Waarom gingen zij? Wat was hun specifieke missie? Welke noden moesten zij helpen lenigen?
Ik heb aan het begin aangegeven hoe anders het voor ons was toen wij naar Ghana vertrokken, vergeleken met andere landen, aangezien de missie die we ons van begin af aan stelden totaal anders was. Ik denk dat we een aantal zaken moeten overwegen wanneer we buitenlandse religieuzen uitnodigen:
a) Wat is er gebeurd met het charisma in het ‘moederland’? Heel vaak hebben overheid of andere instellingen de oorspronkelijke taken op zich genomen, bijvoorbeeld op het vlak van onderwijs of gezondheidszorg. Vaak wordt ook de pastorale zorg verricht door niet-gewijde pastotaal werkers. Ik denk niet dat we buitenlandse religieuzen hierheen moeten halen uit nostalgie naar de instellingen die we hebben opgericht en waarvoor we zelf geen menskracht meer hebben. We hebben ons werk goed gedaan en hebben onszelf overbodig gemaakt. Des te beter: taak volbracht.
b) Ik denk ook dat het niet juist is om onze mensen van andere provincies te vragen hierheen te komen om de zorg op zich te nemen voor de oudere leden hier, omdat dan de religieuze sfeer op de een of andere manier wat langer bewaard zou blijven. Dit te meer gezien het feit dat onze buitenlandse leden het gevoel hebben dat ze verantwoordelijkheden hebben voor de oudere: zoals kinderen voor hun ouders. Allemaal goed en wel, maar dit zijn geen religieuze redenen. Ik treed niet in bij de broeders om de zorg op me te nemen voor oudere mensen.
c) Als we al broeders of zusters uit andere provincies vragen om hier te komen, dan moet dat zijn om duidelijk religieuze redenen die passen binnen het charisma van de congregatie. Wat dit betreft kan ik twee belangrijke redenen onderscheiden:
- Bestuur. De algemene verantwoordelijkheid ligt reeds te lang in handen van ons, de Nederlandse leden. Dit moet veranderen. Het zwaartepunt binnen onze congregaties ligt in het Zuiden. De mensen daar moeten leiding gaan geven. Ik verwacht dat in de loop van de komende jaren veel Algemene Besturen Nederland zullen verlaten (zoals dat nu gebeurt bij de Fraters van Utrecht). Dat moeten we aanmoedigen.

-Een specifiek apostolaat dat past binnen het charisma van de congregatie en een uitdaging kan bieden aan religieuzen die zich ervoor inzetten. Het moet een toegevoegde waarde hebben; we moeten ervoor zorgen dat ze goed, professioneel zijn voorbereid. We moeten ons niet laten leiden door emotionele motieven als: het zou zonde zijn als de broeders of zusters zouden verdwijnen uit dit land.

Ik denk dat er meer onderzoek en gedachtevorming moet plaatsvinden over deze laatstgenoemde reden. Daarbij moet rekening gehouden worden met het volgende:
§ Welke apostolische situatie voorzien we voor deze leden?
§ Gaat het erom reeds bestaande initiatieven te versterken die anders niet voort zouden kunnen gaan? Met andere woorden: waar de presentie van religieuzen toegevoegde waarde heeft voor een project. Ik kan me zoiets voorstellen voor het ‘Rooden Leeuw’-project van mijn congregatie.
§ Aanvragen van de locale kerk. Dat zou daarin dan ook ingebed moeten zijn en er een plek in moeten hebben.
§ Tekenwaarde voor potentiële nieuwe leden hier.
§ Inculturatie moet een hoge prioriteit hebben: niet alleen maar een vorm van religieus leven uit het buitenland importeren en hier vestigen.

4. Praktische punten wanneer men leeft en werkt in een context van internationalisering.
§ Duidelijke afspraken over het gebruik van taal in een groep of communauteit.
§ De tekenen en symbolen die men gebruikt moeten een afspiegeling vormen van de samenstelling van de groep.
§ Zorg ervoor dat elk lid zijn of haar mening kan geven over zaken.
§ Is er ruimte om emoties te uiten?
§ Maak onderscheid tussen zaken die te maken hebben met cultuur en zaken die te maken hebben met de persoonlijkheid of het karakter.

Inleiding van zuster Melanie GiniyatiZuster Melanie Giniyati is generale overste van de Zusters onder de Bogen. Ook zij vertelde hoe het proces van internationalisering binnen haar congregatie was verlopen. Met veel anekdotes gaf zij aan welke obstakels zich kunnen voordoen wanneer zusters van verschillende nationaliteiten met elkaar leven en werken. Aan het eind van haar toespraak deed zuster Melanie enkele aanbevelingen.

Introductie
De congregatie van de Zusters van Liefde van de Heilige Carolus Borromeüs is gesticht door Elisabeth Gruyters (1789-1864) op 29 april 1837 in Maastricht. De kerk wees de H. Carolus Borromeüs aan als patroonheilige voor de congregatie. Erkenning als apostolische congregatie met pauselijke rechten volgde. De eerste Constituties werden canoniek goedgekeurd door Paus Pius IX op 14 december 1856. In Nederland kregen de zusters al gauw de naam van ‘Zusters Onder de Bogen’ van Maastricht. Buiten Nederland staan we bekend als ‘CB Sisters’.

De redenen voor internationalisering
In 1915 ontving de congregatie in Maastricht de uitnodiging van de Nederlandse Apostolische Vicaris van Batavia (Jakarta) om een Katholiek ziekenhuis onder haar hoede te nemen. Op 22 juni, 1918, 81 jaar na de stichting van de congregatie, vertrokken tien zusters naar Batavia. Zij kwamen aan op 7 oktober 1918. Zoals gevraagd gaven zij aanvankelijk prioriteit aan de verzorging van Nederlandse patiënten. Geleidelijk openden de zusters hun afdelingen ook voor niet-Nederlandse patiënten. Op die manier ontstonden contacten met veel mensen uit verschillende culturen, met verschillende talen en godsdiensten.
Op 2 februari 1933 richtte de congregatie een noviciaat op in Batavia. De eerste groep bestond uit vijf postulanten (drie Javaanse meisjes en twee meisjes met één Nederlandse ouder), een Nederlandse novice en een Nederlandse novicenmeesteres. Het was de eerste internationale vormingsgroep binnen de congregatie. Vanzelfsprekend liep dit niet altijd even soepel. Alhoewel dit noviciaat in Batavia plaatsvond, volgde men de manier waarop het er toeging in het noviciaat in Maastricht.
Wat het aantal leden betreft en de apostolische activiteiten leidde de congregatie een bloeiend leven. Prioriteit was de gezondheidszorg, erna kwamen onderwijs, het bieden van overnachtingsmogelijkheid voor scholieren, weeshuizen, diensten aan ouderen en gehandicapte kinderen, maatschappelijk werk en pastoraat, etc.
De congregatie breidde zich voortdurend uit buiten de Nederlandse grenzen, met stichtingen in Noorwegen in 1923, Tanzania./Oost Afrika in 1959, de Filippijnen in 1969, Oost-Timor (Lorosae) in 1979, België en Denemarken in 1980, en de Verenigde staten in 1990. Er zijn vier noviciaten: twee in Indonesië, een in de Filippijnen en een in Tanzania. De diversiteit van haar leden en van het apostolaat maken de congregatie mondiaal en internationaal. De reden hiervan is dus dat de zusters op verschillende plekken aanwezig zijn en zich ten dienste stellen aan anderen, zowel aan onze eigen zusters als aan mensen buiten de congregatie.

Het proces van internationalisering binnen de congregatie
De missie die begonnen is door onze oudere zusters leidde dus onvermijdelijk tot internationalisering. De internationale communauteiten ontstonden vanzelf, doordat leden van allerlei verschillende afkomst bijeen gingen wonen. Buiten Nederland zijn er geen communauteiten te vinden die alleen maar bestaan uit leden van één nationaliteit of stam. Zoals normaal is in een religieuze gemeenschap hebben we altijd zowel positieve als negatieve ervaringen en uitdagingen in ons dagelijks leven. Het zijn niet de grote dingen die voor onrust zorgen in een gemeenschap; vaak zijn het hele alledaagse dingen, bijvoorbeeld het gebruik van water. Mensen uit Indonesië willen hun kleren elke dag wassen en minstens twee maal per dag een bad nemen. Nederlanders vinden dat veel te veel en in Tanzania is er gewoon niet zoveel water beschikbaar. Eenzelfde spiritualiteit is geen garantie voor de eenheid binnen een communauteit, aangezien ieder haar eigen manier heeft om deze vorm te geven.
In het licht van ons geloof en in het bewustzijn dat we allemaal leven vanuit dezelfde spiritualiteit, kunnen we leren van elkaar. En dat kan een nieuwe horizon openen. Laat de verschillen tussen de landen, stammen en culturen maar tevoorschijn komen. Het zal ons verrijken. Deze ervaring zal de basis vormen van nieuwe vormen waarin we onze missie kunnen beleven: ”Strevend naar de glorie van God en dienstbaar aan anderen”. Maar dit is niet gemakkelijk. Als we volharden in het gebed zullen we ons doel bereiken: een vreedzame gemeenschap en een vruchtbare en betekenisvolle missie.
Voor 1970 waren alle missionarissen binnen onze congregatie Nederlandse zusters. Vanaf dat tijdstip traden er in Nederland echter geen nieuwe leden meer in. Op dit moment zijn het de leden uit Indonesië, de Filippijnen en Tanzania die zich ten dienste stellen aan mensen buiten hun land van herkomst. Onze congregatie houdt zich erg bezig met de vraag wat de beste mogelijkheden zijn voor een apostolaat dat goed past binnen deze samenleving en ingaat op de noden van de mensen. Het is duidelijk dat we hier geen zusters heen moeten halen om onze bejaarde zusters te verzorgen. We zullen ook niet proberen om de onderwijsinstituten of ziekenhuizen weer op te richten, die ooit de trots waren van de Zusters Onder de Bogen. Wij denken dat er in Nederland nog steeds plekken en gebieden zijn waar religieuzen zich met hart en ziel voor in kunnen zetten. De armen die hulp behoeven zijn de slachtoffers van het systeem in dit tijdperk van globalisatie.
In 1990 waren er meer dan 150 zusters die alleen, met zijn tweeën of in kleine groepen hun apostolaat uitoefenden op vele plekken in het land. Nu, in 2002, zijn er nog maar zo’n dertig die dat doen. Ze worden ouder, zijn niet meer in staat om te werken, sommigen overlijden. We weten nog niet hoe we hen moeten vervangen. Hun aanwezigheid in de samenleving is nog steeds van belang voor onze spiritualiteit. Wij, de buitenlandse zusters die hier bestuurlijke taken uitvoeren, houden ons bezig met de leiding over de congregatie in haar geheel en dragen zorg voor de gemeenschap in haar geheel. Wij houden ons niet bezig met het apostolaat in de samenleving.

Enkele obstakels binnen het proces van internationalisering
· De taal: Tijdens het Generaal Kapittel in 1988 werd het besluit genomen dat Engels de voertaal is binnen de congregatie. Tijdens de eerste internationale bijeenkomst die in het Engels werd gehouden in Tanzania in 1996 was er geen vertaalster aanwezig. De boeken, algemene brieven en Congregatie-bulletins worden uitgegeven in drie talen: Nederlands, Engels en Indonesisch. We tellen ongeveer 940 leden: 45 % is Indonesisch, 40 % Nederlands en 15 % zijn engelstalige leden.
· Met betrekking tot de verschillende landen: Het is niet altijd gemakkelijk om een verblijfsvergunning te krijgen. Het diploma of certificaat uit het ene land wordt niet altijd erkend in het andere land.
· Met betrekking tot de persoonlijkheid en houding van de zusters die werden gezonden, moeten we constateren dat ze niet goed genoeg werden voorbereid. Men had de neiging om zich superieur te voelen ten aanzien van de autochtone bevolking. Soms bestond ook de indruk dat iemand werd uitgezonden, omdat zij zich niet verdienstelijk wist te maken of problemen had veroorzaakt. Zusters zijn slachtoffer geworden van dit soort ideeën. Dit is een grote les voor de congregatie.

Aandachtspunten en aanbevelingen
· In nederigheid stelt de congregatie zich als belangrijkste taak om het proces van internationalisering en de missie uit te voeren waar we maar heen worden gezonden.
· Tijdens de visitaties van de verschillende regio’s, nodigden we zusters uit die te kennen hadden gegeven in andere gebieden te willen helpen en werken. Op deze manier hopen we dat de zusters actief zullen deelnemen aan de voorbereiding. Ze zullen bereid zijn de risico’s te dragen en de consequenties Iedereen kan zich in principe hiervoor aanmelden, maar er zijn wel voorwaarden aan verbonden.
· De lokale overste moet ervan afzien om een nieuwkomer te vragen om de leiding op zich te nemen van een instituut of een andere grote taak, voordat anderen haar kennen en voordat ze gewend is aan de maatschappij waarin ze terecht is gekomen en haar nieuwe omgeving.

Dit internationalisering-proces heeft mooie kanten, maar ook zorgen en uitdagingen. De grootste uitdaging komt van de kant van onze eigen zusters die niet betrokken willen worden bij dit proces.

Slotopmerkingen
Enkele activiteiten die het internationalisering-proces kunnen voeden en bevorderen:
· In 1998 stelde de Bijeenkomst van verantwoordelijken voor postulanten en verdere vorming nieuwe richtlijnen op voor vorming binnen de congregatie: over de “Belangrijkste accenten binnen de initiële en verdergaande vorming”. In september 2002 zal de Bijeenkomst van Vormingsverantwoordelijken dit programma evalueren, aan de hand van de aandachtspunten van de congregatie.
· Multi- en interculturele vorming van een jaar op het vlak van gemeenschapsopbouw en leiderschap voor jonge zusters, in the Filippijnen (in 2001 en 2002).
· Verdieping van de spiritualiteit van de orde, in het Moederhuis en omgeving in Nederland en België, een programma van ongeveer zes weken (in 2001 en 2002).
· Een drie maanden durend ‘Immersion Program’ voor de novicen in Nederland en België (in 2001 en 2002).
· De internationale bijeenkomsten worden gehouden in de verschillende regio’s van de congregatie.
· Voor de leden zijn er oriëntatie programma’s en visitatie van de verschillende regio’s.
· Uitwisseling met anderen als congregatie en op individueel vlak.
Samenvatting van de reacties uit de gespreksgroepen

De deelnemers aan de bijeenkomst ‘Kleurrijk Religieus Leven’ hadden na de twee inleidingen de mogelijkheid om in groepen van maximaal tien mensen met elkaar in gesprek te gaan. Er waren zeven groepen: drie Nederlandstalige, twee Engelstalige en twee in de Indonesische taal. Vooraf had de voorbereidingsgroep enkele vragen geformuleerd, die hieronder cursief staan afgedrukt..


1. Wat heeft je geraakt in de twee inleidingen? Waarom? Zijn er soortgelijke ontwikkelingen aan de gang in jouw eigen congregatie?

Verschillen tussen ordes en congregaties:
Wat betreft internationalisering bestaan er grote verschillen tussen de religieuze instituten:
- Er zijn congregaties, met name de missiecongregaties, zoals SSpS, die van meet af aan internationaal waren.
- Veel Nederlandse congregaties, zoals FIC en de Zusters onder de Bogen, zijn van oorsprong Nederlands en richtten zich aanvankelijk op de Nederlandse situatie. Pas later werden zij min of meer ‘toevallig’ internationaal, zonder dat men daarover vooraf beleidsmatig had nagedacht.
- Veel van de oudere en grotere ordes zijn al eeuwen internationaal, met allerlei verschillende provincies, maar niet per se geïnternationaliseerd. De internationalisering begint nu ook in sommige van deze ordes een rol te spelen.

Sommige congregaties stichten in het buitenland een zelfstandige congregatie van eigenlandse mensen. Andere kiezen ervoor om de buitenlandse stichtingen lid te laten worden van de eigen congregatie. Wat nu de juiste weg is, is niet altijd duidelijk. Maar als een besluit eenmaal genomen is, dan moet er verantwoordelijkheid worden genomen voor verdere ontwikkelingen.

Een proces dat moed vergt: Internationalisering is geen statisch gegeven, maar een proces dat steeds doorgaat. Internationalisering kan ertoe bijdragen dat het charisma en de spiritualiteit van de orde of congregatie verder wordt gedragen.
Het is in zekere zin pionierswerk. Het vergt moed en creativiteit om internationale communauteiten te vormen, ondanks alle verschillen; en deze verschillen te zien als een verrijking. Het is moedig om niet per se de oude instituten (bijvoorbeeld scholen) op te bouwen, maar te werken volgens de maatschappelijke behoeften van nu, bijvoorbeeld in diaconale projecten of in bezinningscentra. Stap voor stap vooruit, zonder verlamd te worden door angst voor mislukken.

Voorbij het zichzelf overbodig maken: Het is belangrijk om aan te blijven geven dat buitenlandse missionarissen er in principe naar moeten streven zichzelf ‘overbodig te maken’ en verantwoordelijkheden over te dragen aan lokale leden. Er zijn helaas nog genoeg voorbeelden van buitenlandse missionarissen (uit de Eerste Wereld) die zich hebben gevestigd in eigen ‘kleine koninkrijken’. Dit gezegd hebbende, kan echter ook opgemerkt worden dat echte internationalisering verder gaat dan het zichzelf overbodig maken. Het kan zinnig zijn om te blijven en mee te werken met de lokale leden die de leiding hebben overgenomen.

Zorg voor oudere broeders of zusters: Voor veel buitenlandse religieuzen is de zorg voor oudere medebroeders of –zusters wel degelijk een religieuze en diep-menselijke taak. Zij zijn bereid deze zorg op zich te nemen, zolang het niet louter eenrichtingsverkeer is.

2. Hoe sta je tegenover de ontwikkelingen binnen jouw congregatie op het vlak van ‘internationalisering’? Heb je suggesties over wat er gedaan zou moeten worden?

Een goede selectie en voorbereiding: Het vergt veel van een individu om zijn draai te vinden in een nieuw land. Een congregatie moet niet alleen kijken naar de professionele kwalificaties van een kandidaat, maar ook naar de emotionele en spirituele rijpheid. Een degelijk spiritueel leven kan helpen om goed om te gaan met de nieuwe situatie. Daarnaast kan de specifieke spiritualiteit van een congregatie helpen om een gevoel van verbondenheid te creëren tussen leden van verschillende komaf.
Speciale aandacht moet worden besteed aan de motivatie van kandidaten. Intreden in een internationaal instituut mag niet als motivatie hebben dat het een kiezen is voor een hogere levensstandaard of voor de kansen die een verblijf in het buitenland biedt.

Leren van de taal: Het spreken van de taal is fundamenteel. Zonder taal heb je geen boodschap en stokt de communicatie, ook al ben je nog zo slim. Meerdere groepen benadrukken dat de taal in het begin het grootste obstakel vormt voor buitenlandse religieuzen. Het is daarom erg belangrijk de taal snel te leren. Daarmee moet liefst voor aankomst al begonnen worden.

Het bieden van emotionele steun: Het is voor nieuwkomers een grote uitdaging om de taalproblemen en culturele verschillen te overbruggen. Hoogopgeleide mensen voelen zich plotseling machteloos, omdat ze niet goed kunnen communiceren. Goede begeleiding – op psychologisch en geestelijk vlak - is zeer belangrijk. Degenen die zich niet aan weten te passen vormen een probleem voor hun bestuur.
Het zijn echter niet alleen de taal en cultuurverschillen die voor problemen zorgen. Ook het verschil in mentaliteit tussen westerlingen (vaak erg doelgericht, zakelijk) en mensen uit het Zuiden (meer persoonsgericht) kan moeilijkheden veroorzaken. De gemeenschap die hen ontvangt moet daar gevoelig voor zijn en de moeite nemen om hen de emotionele steun te bieden die nodig is.

Aandacht voor groepsdynamiek: Internationale communauteiten moeten goed beseffen dat er onbewust dingen kunnen spelen die het samenleven beïnvloeden. Het voorbeeld wordt genoemd van een supervisor van buiten die na een vergadering naar voren bracht dat er binnen een communauteit duidelijk sprake was van onderhuids, onbewust racisme. Met name westerlingen zijn geneigd om te domineren, antwoorden al te weten, als eersten het woord te nemen en daardoor de leden uit het Zuiden te beletten om initiatieven te ontplooien.

Openheid: De visie op missie van de nieuwkomer kan verschillen met die van de Nederlandse leden. Soms heeft de nieuwkomer al heel snel een oordeel klaar over de nieuwe situatie (de secularisatie, de ontkerkelijking, de vergrijzing van het religieuze leven) zonder veel begrip of waardering voor de ontwikkelingen binnen de Nederlandse context. Aan de andere kant weigeren Nederlanders soms om dingen anders te gaan doen dan ze steeds werden gedaan.
Het is funest om steeds te vergelijken met hoe het er in het land van herkomst aan toegaat of hoe het vroeger hier was. Openheid is een voorwaarde om vruchtbaar met elkaar te kunnen leven en werken. Openheid van de buitenlandse religieuzen: een aanvaarding van de manieren waarop dingen hier zijn gegroeid en het vele goede dat tot stand is gebracht. Openheid van de Nederlanders: een echte bereidheid om te luisteren naar de buitenlandse medereligieuzen en samen te zoeken naar nieuwe wegen.

Duidelijk omschreven taken en mogelijke werkvelden: Sommige buitenlandse religieuzen komen hier en weten precies wat hen te doen staat: bestuurlijke taken verrichten binnen hun congregatie of administratieve ondersteuning bieden aan het bestuur. Anderen komen met een missionaire opdracht en moeten zelf hun weg vinden. En soms speelt ook op individueel niveau de ‘toevallige internationalisering’ een rol. Het voorbeeld wordt aangehaald van een Filippijnse pater die na een sabbatsjaar in Nederland bleef om pastoraal werk te verrichten onder Filippijnse migranten. De eerstgenoemde groep weet in ieder geval wat van hen verwacht wordt. Het is moeilijker voor diegenen die missionaire taken op zich nemen. Een vraag die sommigen zich stellen is: Gaat het om onze werken of om onze manier van zijn? Het getuigenis van de spiritualiteit?
Toch is het voor iedereen duidelijk dat er in Nederland noden zijn die om een aanpak vragen. De interreligieuze dialoog is daar een voorbeeld van. In Nederland is dat een relatief nieuwe uitdaging. In de meeste Aziatische of Afrikaanse landen speelt dit al heel lang. Een ander mogelijk werkveld dat wordt genoemd is het pastorale werk in migrantenparochies. Veel buitenlandse christenen voelen zich niet thuis in de Nederlandse parochies. Missionarissen, zowel Nederlandse als buitenlandse, kunnen wellicht een brugfunctie vervullen tussen de Nederlandse en buitenlandse christenen.

Internationalisering vergt vorming: Internationalisering is een proces dat steeds doorgaat. Met name de vormingsverantwoordelijken binnen de religieuze instituten moeten erop toezien dat het internationale karakter steeds meer gevoed en ontwikkeld wordt.

Van institutioneel apostolaat naar ‘corporate apostolate’: Het werken op internationaal niveau binnen een congregatie kan een nieuw perspectief werpen op het in stand houden van prestigieuze institutionele vormen van apostolaat (scholen, ziekenhuizen) van de congregatie. Voor veel oudere leden zijn deze instituties erg belangrijk. Sommige buitenlandse religieuzen leren in Nederland daarin een meer open, ‘letting-go’ houding aan te nemen. Dat is van belang, omdat nieuwe leden, ook in het land van herkomst, zich vaak niet meer echt aangetrokken voelen tot de oude institutionele vormen van apostolaat.
Hoewel men er dus voor moet waken niet al te zeer te hechten aan de oude instituties, blijft het idee van een gezamenlijk apostolaat, meer dan alleen nog maar individuele apostolaten, de moeite waard. Sommige internationale communauteiten zijn daarin echt zoekende: wat zijn de noden van deze maatschappij en hoe kunnen we daar het beste op inspringen?

Tekenfunctie van jonge religieuzen: Buitenlandse religieuzen, die over het algemeen veel jonger zijn dan hun Nederlandse medereligieuzen, hebben misschien een belangrijke tekenwaarde voor Nederlandse jongeren. Ze kunnen als voorbeeld dienen dat het religieuze leven nog steeds de moeite waard is, ook nu.

Taalgebruik: Het is belangrijk om een duidelijk beleid te voeren op het vlak van de gemeenschappelijke taal die binnen de congregatie in haar geheel wordt gebruikt: tijdens algemene kapittels, in verslagen en publicaties die voor het hele religieus instituut zijn bedoeld.

Plaats van generalaat: Het generalaat van een congregatie hoeft niet per se te blijven in het land waar de congregatie is gesticht. Het kan heel goed zijn deze op een gegeven moment te verhuizen naar dat deel van de wereld waar de congregatie de meeste leden telt.

3. Zijn er kwesties die met ‘internationalisering’ verband houden waar het bestuur van jullie congregatie of instellingen als CMBR, CMC of KNR aandacht aan zouden moeten besteden?

Leren kennen van het religieuze landschap van Nederland:
Mensen dienen goed voorbereid te komen. Het belang van kennis van de Nederlandse taal is hierboven reeds benadrukt. Buitenlandse religieuzen moeten echter niet alleen de taal spreken, ze moeten ook in staat zijn om met mensen in de Nederlandse cultuur samen te leven en begrip en waardering op te brengen voor het goede dat er is.
De bovengenoemde organisaties en instituten zijn voor velen onbekend. Het zou goed zijn wanneer buitenlandse religieuzen op de hoogte gebracht worden van het werk van de verschillende organisaties die met en voor de religieuzen werken. Daarnaast moeten nieuwkomers ook bekend worden gemaakt met de ontwikkelingen die er in Nederland hebben plaatsgevonden op het vlak van kerk, religieus leven en theologie.

Leven delen: In voorbije tijden hebben Nederlandse missionarissen vaak de fout gemaakt om hun cultuur op te leggen aan lokale bevolkingen. Laten we dezelfde fout niet meer maken. Laat buitenlandse religieuzen of priesters niet hierheen komen met het idee om de goddeloze, geseculariseerde Nederlanders te bekeren. Nadruk moet liggen op het leven met de mensen, het leren kennen van de cultuur, waardering leren opbrengen voor de goede kanten ervan en het mee zoeken naar mogelijkheden om de Blijde Boodschap binnen deze cultuur te laten klinken. Het is geen goed idee om buitenlandse priesters naar Nederland te halen, alleen om het sacramentele leven voort te laten gaan.

Vergunningen: Het wordt steeds moeilijker om verblijfsvergunningen en werkvergunningen te regelen voor buitenlandse religieuzen. Bijna elke gespreksgroep vroeg met aandrang dat er oplossingen worden gezocht om dit makkelijker te laten verlopen.

Doorgaan met jaarlijkse bijeenkomsten voor buitenlandse religieuzen: Het is voor buitenlandse religieuzen belangrijk om elkaar te kunnen ontmoeten. Het biedt hen een kans om ervaringen uit te wisselen en hun ideeën en ervaringen te delen met Nederlandse mede-religieuzen.

Reactie van professor Rogier van Rossum, ss.cc

Professor van Rossum is emeritus hoogleraar missiologie aan de theologische faculteit van de universiteit Nijmegen. Zijn interesse in het fenomeen van de internationalisering is echter niet alleen theoretisch. Sinds een aantal jaren is hij rector van de internationale woongemeenschap van studenten aan de Graduate School of Theology in Nijmegen. Hij spreekt dus ook vanuit zijn praktijk als ‘father’ van een internationaal gezelschap uit Afrika, Azië, Latijns-Amerika en Oost-Europa. Aan professor Rogier van Rossum was vooraf gevraagd te reageren op de twee inleidingen en de verslagen vanuit de gespreksgroepen.
In zijn reactie gaf hij aan hoe de huidige internationalisering verschilt van de vroegere. Hij pleit ervoor om de internationalisering te bezien binnen de context van de huidige migrantenstromen in de wereld. Tevens drukte hij de buitenlandse religieuzen op het hart zichzelf te blijven én dit land te leren liefhebben.

De Indonesische zuster die als laatste verslag uitbracht van haar gespreksgroep hief spontaan een lied aan. En alle Indonesische religieuzen zongen spontaan mee. Als er iets is wat me is opgevallen in alles wat hier vandaag is gebeurd en gezegd, dan is het dat. Exact daarin ligt uw inbreng als allochtone religieuzen. Het zingen, het lachen. Wij Nederlanders kunnen zo serieus zijn. Als ik in het gebouw van de theologische faculteit in Nijmegen loop en gelach hoor, dan weet ik, dat is er een van ons. Met deze opmerkingen wil ik beginnen. Ik geloof erin dat we elkaar kunnen verrijken. Daar ben ik van overtuigd. Juist omdat er nu een openheid is naar elkaar toe.

Vervolgens heft professor van Rossum het lied ‘Aan U, O Koning der Eeuwen’ aan. Bijna alle Nederlandse religieuzen in de zaal blijken het lied te kennen en zingen volop mee.

Dit lied, waar slaat dat op? Niet op Christus Koning. Nee, die ‘Koning der Eeuwen’ was de paus. De tekst is van Schaapman. De Rooms-katholieke kerk als ziel van de beschaving, met die opvatting en die houding zijn missionarissen vanaf 1880 de wereld ingegaan. Vanuit het idee: wij als kerk zijn de hoeders van de beschaving. In Europa was toen niemand die vond dat je inheemse priesters of bisschoppen nodig had. De internationalisering in deze fase van de missiegeschiedenis was gebaseerd op de overtuiging dat de kerk alle culturen en beschavingen overstijgt. ‘Onze missie’ moest geen Franse, Duitse of Nederlandse missie meer zijn. Ze moest gericht zijn op een nieuwe ‘internationale’. De ‘wereld’ als ons vaderland, ons moederland. Bij onze grootouders leeft dit grondidee nog steeds. De missionarissen hebben deze overtuiging met veel offers uitgedragen over de hele wereld. Zo konden zij het nationale overstijgen. Zij hebben veel goeds tot stand gebracht. Door hun inzet werd de grondslag gelegd voor de inheemse kerken, gebouwd op educatieve en sociale werken. Die ‘werken’ waren veeleisend en steeds professioneler. Soms hebben deze van ons religieuzen teveel gevraagd. We investeerden er vaak meer in dan in ons samenleven en meeleven. We leefden vaak meer in ‘kazernes’ dan in echte leefgemeenschappen. Dat heeft de ontplooiing van het religieuze leven veel schade toegebracht.

Een interessante episode in de Nederlandse missie-geschiedenis was onze hulp aan de Braziliaanse kerk in de 19e eeuw. Er valt veel lering uit te trekken. Nederlandse missionarissen gingen erheen, niet om een kerk op te bouwen, maar om een bestaande kerk te helpen. Van meet af aan was er dus een weerwoord.
De dekolonisatie en de zelfstandig wording van de kerken, die waren voortgekomen uit de 16e en 19e eeuwse missie, luidden een nieuwe vorm van internationalisering in. De kerk laat in de zestiger jaren van de 20e eeuw de idee los van de republica christiana (wereldchristenheid) en ziet zich als steun van de Verenigde Naties (de ‘ene wereld’). Ze ziet ook de andere godsdiensten als bondgenoten in de strijd om recht en vrede. Deze internationalisering overstijgt de oude indelingen van de wereld in christelijk - heidens, westers - nietwesters, beschaafd - onbeschaafd. Eenzijdige benamingen worden meerzijdige aanduidingen. Helpers worden ook ontvangers.

Dit proces speelt zich niet enkel af in grotere verbanden, maar ook in een individueel missionarissenleven. In het begin kan de missionaris haast niet anders gaan dan vanuit het idee dat hij of zij wat te bieden heeft. Dat geldt waarschijnlijk ook nu, ook voor de buitenlandse missionarissen die hierheen komen. “Ik ga naar Nederland om die ongelovige Nederlanders, die kwakkelende kerk, die oudere medezusters te helpen.” Je kan haast niet anders dan vanuit dat idee. Het duurt heel lang voordat je er afstand van kan nemen. Voordat je kunt zeggen: ik vind het fijn om bij jullie te zijn. Als die omslag eenmaal gemaakt is, als je eenmaal het geduld kan opbrengen om gewoon maar ‘er te zijn’, luister je op een andere manier wanneer de vraag wordt gesteld of je mee kan helpen. In het leven van de missionaris kan het zich dus zo ontwikkelen: van helper – naar solidariteit – naar bondgenoot zijn.

In alles wat ik vandaag heb gehoord, wordt Rome niet een keer genoemd. Dat is opvallend. Internationalisering nu gaat dus niet om die gigantische transnational die de katholieke kerk is. Maar als Rome niet meer de kern is, wat is dat dan nu? Waarschijnlijk is dat het inzicht dat het bij missie gaat om het Rijk Gods. De kerk staat niet meer centraal, wel is zij wezenlijk gericht op dienst aan het Rijk Gods.

In de inbreng van de groepen wordt vaak melding gemaakt van het belang van taal en van spiritualiteit. Die twee hangen nauw met elkaar samen. Nederlanders zijn goed in talen, zij leren de grammatica, ze domineren een taal. Maar het lukt ze zelden om de stilte van een taal te leren. De ziel van een taal geeft zich pas bloot als je dichtbij de mensen weet te komen. Zonder deze taal van het hart zijn er geen relaties mogelijk.

Zondag vieren we het Hoogfeest van Christus Koning. Waarom is dit feest belangrijk? Momenteel hebben veel mensen het gevoel dat de wereld op drift is geraakt. Waar gaat het naartoe met die wereldmarkt, met 11 september, met de mensenrechten? Waar moeten we nog in geloven? De boodschap van het feest van Christus Koning is dat ons aan het eind van de geschiedenis geen noodlot wacht, geen ondergang, maar Iemand, een Koning der Eeuwen. Deze boodschap is ook de kern van missie: aan mensen zeggen dat wij worden opgewacht. Dat is de basis van onze internationaliteit.

De huidige internationalisering van het religieuze leven kan het best gezien worden binnen de context van de migratie naar Fort Europa. Het verlangen om hier missionaris te worden krijgt diepere betekenis als men zich verbonden weet met die enorme, op drift geraakte mensenmassa. Dat is ook een aspect van de globalisering. Daar ligt volgens mij uw grootste taak: lotgenoot zijn van deze mensen. In zekere zin is dat ook zo. Ook u maakt dezelfde heisa mee met verblijfspapieren en werkvergunningen. De missie die u zich heeft gesteld moet u doen in verbondenheid met andere migranten. Van onderop, dichtbij mensen, zonder diploma’s, niet in grote werken. Met een grote spiritualiteit. Dat is de context van uw missie: meeleven, meelijden, mee rommelen met die duizenden mensen. Wanneer u de KNR en het CMBR vraagt om u te helpen bij het verkrijgen van papieren, dan vraagt u hen dus echt kleur te bekennen voor deze missie ‘vanuit de marge’, vanuit de periferie.

Er zijn andere redenen te bedenken die uw missie hier kunnen legitimeren. Uw kennis van de Islam, van het Hindoeïsme, de vanzelfsprekendheid waarmee u gewend bent om met andersdenkenden om te gaan in uw eigen land. Maar: houdt in gedachten dat u onderdeel uitmaakt van de grote volksverhuizing in de wereld. Bewaar daarin uw identiteit als religieuzen. Het maakt u tot pioniers in Nederland. En daarin zult u ook bondgenoten vinden onder de Nederlandse religieuzen. Zoveel van hen, vooral de zusters, zetten zich in voor vluchtelingen, voor Amnesty International.

Het is funest om alsmaar te vergelijken met hoe het er thuis aan toe gaat. Maar tegelijk zeg ik, dat wie niet trots is op zijn eigen cultuur hier ook niks te brengen heeft. Ik hoop dat u in uw zoeken ontdekken zult welke diepe humaniteit ten grondslag ligt aan de Nederlandse samenleving. Men heeft met veel energie een sociaal vangnet opgezet die functioneert, ook al mankeert er van alles aan. Er wordt omgezien naar mensen die ziek, zwak of gestoord zijn. Ik merk vaak dat mensen uit het Zuiden niet goed zien, hoeveel organisatie en zorg er voor nodig is om alle voorzieningen in stand te houden. Reserves mogen er best zijn. Maar leer te houden van de mensen hier.


Verslag van het plenaire gesprek

De bijdrage van professor Rogier van Rossum leverde veel stof tot nadenken en gesprek. In de middagpauze die direct op zijn bijdrage volgde werd dan ook volop gesproken. Er bleef helaas te weinig tijd over om plenair met elkaar in gesprek te gaan. Hieronder volgen desalniettemin enkele bijdragen van de deelnemers.

Didakus Diwa s.v.d. stemt in met het betoog van p. Van Rossum. Het ging niet alleen over onze vragen, maar over de ziel van missie. Veel mensen zijn naar Nederland gekomen. Ze zijn niet gestuurd, zoals de Nederlandse missionarissen vroeger, maar uitgenodigd. Uitgenodigd zonder duidelijke opdracht. Wat breng ik dan mee? God zal ons de weg wijzen. In ieder geval gaat het erom dichtbij mensen te zijn. Om solidair te zijn en enigszins te helpen. Men heeft ons gezegd: "Kom over om ons te helpen." Waar staan we nu daarmee?
Op de vraag wat knr, cmc en cmbr kunnen doen, is het antwoord eenvoudig: help ons met verblijfs- en werkvergunningen. Vanuit de zaal klinkt instemming.

Rogier van Rossum stelt voor een volgende bijeenkomst te wijden aan getuigenissen van internationale communiteiten. Verder meent hij dat we moed kunnen putten uit wat er nu al gebeurt.

Louis Peeters stelt dat buitenlandse religieuzen lotgenoot zijn van alle vreemdelingen. Vluchtelingen zijn een doelgroep van pastoraat. Kijk naar de Angolezen. Teruggekeerde missionarissen en religieuzen uit de landen van herkomst kunnen een taak krijgen in de pastorale opvang van deze mensen. Ze zullen er dan wel zelf op af moeten, want de drempels van de kloosters zijn helaas te hoog.

Kees Maas kan zich de vraag voorstellen van de buitenlandse religieuzen die zeggen: "Wat breng ik mee?" Hij vertelt over zijn ervaring in Indonesië. Toen hij daarheen ging wist hij het wel en werd hij goed ontvangen. Hij was priester, hij bracht de Blijde Boodschap. Nu in Nederland is dat anders. Religieuzen vanuit het buitenland worden bij de grens met wantrouwen benaderd. In het land aangekomen zien zij lege kerken. Hij heeft veel geleerd van 'mission the Asian way': er komen om er te zijn. Met lege handen, die tegelijk ook open staan, niet krampachtig. Zonder pretenties. Uit culturen die gastvrijheid nog hoog in het vaandel hebben staan, dit in tegenstelling tot Europa waar de agenda het leven dicteert. Kees Maas besluit zijn inbreng met de opmerking: “Ik ben blij dat u er bent! En dat niet, omdat u lege plaatsen kunt opvullen.”
de vieringen

De ontmoetingsdag werd geopend en afgesloten met korte gebedsvieringen. Het thema “Samen op weg durven gaan” werd in gebeden, liederen en symbolen tot uitdrukking gebracht. Het voert te ver om alle teksten hier weer te geven. Voor het slotlied maken we echter graag een uitzondering. De tekst van het bekende Nederlandse lied ‘Falderie, faldera’ was door een aantal buitenlandse religieuzen vooraf aangepast aan deze dag. Terwijl acht buitenlandse en Nederlandse religieuzen met een ‘knapzak’ zwaaiden waarop een van de centrale woorden van de coupletten waren aangebracht zong iedereen het lied uit volle borst mee. Een uitermate vrolijk einde van een boeiende en gezellige dag.

Falderie, Faldera/Valderi, valdera

1. Dialoog Wij zoeken hier de dialoog:
het spreken echt en waar.
Dat is een goede, eerste stap
van omgaan met elkaar.

Refrain: Falderie, faldera, falderie, faldera, ha…ha…ha… haha…
Falderie, faldera, van omgaan met elkaar!

2. Saksi Derapkan langkah bersama
(Getuigen) Dalam s’mangat Kristus
Jadi saksi hidup nyata
Membangun dunia.

Refrain: Valderi, valdera, valderi, valdera, ha…ha…ha…haha
Valderi, valdera, membangun dunia!

3. Pasensiya Hinahon moý mahalaga,
(Geduld) Saan man pumunta.
Pasensiya mo rin at týaga,
Palaging ihanda. (Refrain: Valderi,…palaging ihanda)

4. Humility The mighty Lord stoop down to us,
(Nederigheid) and chose the weak and meek,
Grant us to see your mystery
of loving clemency. (Ref: Valderi,…of loving clemency)

5. Luisteren Wij luisteren met heel ons hart: staan open voor elk woord,
dat hier heel eerlijk en oprecht
van ieder wordt gehoord.

(Ref: Falderie, …van ieder wordt gehoord)

6. Satu Satu dalam perjuangan
(Eenheid) Satu dalam kasih
Ikatkan persaudaraan
Aneka suku bangsa (Ref : Valderi,…aneka suku bangsa)

7. Community We all are called to unity
(samenleving) despite diversity
Let us believe
that we can build
“communionality”.(Ref: Valderi,..communionality)

8. Begrijpen Begrijpen is een sleutelwoord
op een ontmoetingsdag,
Omdat je daardoor iedereen
in eigen waarden zag.(Ref: Falderie,…in eigen waarden zag)

Repeat refrain: Falderie, … wij durven samen gaan!

Deelnemerslijst

Op de ontmoetingsdag waren de volgende personen aanwezig:

Zr. Alberta, p.i.j.
Zr. Alfonsa, p.i.j.
Zr. Clara Alicia, p.i.j.
Br. Thomas Bone, c.f.h.
Pater Dan Ceballos, msc

Zr. Christine, fdnsc
Zr. Philomène Corsten, pr
Zr. Anna Damas, SSpS
Pater Didakus Diwa, svd,
Br. Ambrosius Dobbelaar, fsc,

Zr. Lijdwijdt van der Drift, hcb
Zr. Emanuela, fdnsc
Dhr. Mark Fillet, id
Zr. Melanie Giniyati
Zr. Josephine van Ginkel, franc.

Zr. Thecla Groten
Pater Klemens Hayon, svd
Br. M. Helling, c.s.al.
Zr. Corneline van der Heijden, sfic
Pater Marianus Jehandut, svd

Zr. Adeltrude Jongerius, hcb
Zr. Maria Kamsijati, p.i.j.
Br. Albert Ketelaars, fic
Zr. Paule Keusters, knr
Zr. Valsa Koreth, jmj

Zr. Cira Lourens, pr
Zr. Grace Lyimo, smsj
Pater Kees Maas, svd
Zr. Mariani Made, olvva
Zr. M. Augustin Marwati, fsgm

Zr. Juliet Mateo, S.sp.s
Dom Gerard Mathijsen, abt osb
Zr. Yulita Mursamsilah, hcb
Br. Godfrey Naa-Tampah, fic
Zr. Aquino Nollen

Zr. Adeltrudis Nooyen, sfic
Zr. Odetta
Zr. M. Marian Pairah, fsgm
Dhr. Louis Peeters, sma
Zr. Mariëtte Pitono, p.i.j.

Zr. Melina Polo, S.sp.s.
Zr. M. Reinalda Utami, fsgm
Sr. Dorinde Repolda, sfic
Pater Vincent van Rooij, op
Zr. Vera Ros, smsj

Pater Rogier van Rossum, ss.cc.
Zr. Veronica Rudiyati, masf
Sr. Benedicta Runtung, jmj
Sr. Irmina Saini, sfic
Br. Ambrosius Schreurs

Pater Yustinus Sukardi, c.p.
Br. Christ Sukarman, fic
Br. Guido Sukarman, fic
Sr. Theresia Supriyati, jmj
Zr. Jeanne Susilawati, osu

Zr. Clazina Tan, hcb
Sr. Auxilia Tandayu, jmj
Sr. Christina Tandayu, smsj
Zr. Theresita, fdnsc
Zr. Alinde Tibbe, fsgm

Zr. Marij Verbeeck, osu
Pater Theo Vergeer, ofm
Zr. Jacinta Ververs, pr
Zr. Joke Volf, sfic
Zr. Lidwina Voolen, sfic

Zr. Pacifica Wanga, pr
Zr. M. Christella Warini, fsgm
Pater Rolando Yaco, svd
Zr. Geertrudis Zwetsloot, sfic

cmbr-medewerkers:
Tom Boesten
Gerard Moorman
Margreet Oudenes


Back home page KRL